Haren wassen met een mondkapje op is erg onhandig. De stof wordt nat en voor je het weet, schiet het ding weg van één oor.
Mijn vriendin is er maar druk mee. Ik lig met mijn hoofd achterover in een plastic wasbak, terwijl zij zich verontschuldigt voor het water dat mijn gehoorgangen binnenloopt. “Zo moet het dus niet”, zegt ze giechelend.
Ergens vind ik dat mondkapje ook wel prettig. Zat het er niet, dan zou ze nu recht mijn neus in kijken. Ik vraag of zij het niet raar vindt dat ze mijn haar wast. Ze zegt het meevalt.
Vanavond ben ik kappersmodel. Mijn vriendin doet een deeltijdopleiding, omdat ze naast haar beleidswerk graag iets met haar handen wil doen. Haren knippen is heel erg ‘met de handen’. De cursisten oefenen vandaag voor het eerst op een echt mens in plaats van een pop.
Een beetje nerveus was ik achter haar aan de kappersschool in gelopen. Zij leek al heel professioneel met haar zwarte koffertje vol knipgereedschap. Ik hoopte maar dat ik niets zou verpesten.
Nu is de juf aan het woord om uit te leggen wat ze van de cursisten verwacht. “Denk aan de viervaksverdeling!” Mijn vriendin deelt mijn hoofd op in kwarten en kamt mijn piekjes tot in het oneindige. Het is wel heel dun, merkt ze op, ze kan de punten bijna niet vastpakken.
Ik durf niet te knikken, want dat kan zomaar funest zijn. Stil kijk ik hoe de eerste plukjes naar beneden dwarrelen. Zij wordt met elke knip enthousiaster. “Het is nog leuker dan ik dacht”, roept ze uit.
Na drie uur zijn we volledig bijgepraat en vind ik het doodnormaal dat ze aan mijn oren frunnikt. Mijn kapsel is twee centimeter korter, de juf is lovend. Apetrots rijden we naar huis. Ik zou haast vergeten dat ik vanavond helemaal niets heb gedaan.